Dit derde bericht over de opgraving aan het Loeffplein betreft de afsluiting van de eerste fase van het project, namelijk het gedeelte onder het voormalige politiebureau (zie 's-Hertogenbosch 1995/1, p. 29, afb. 1). De plattegrond van het St.Elisabeth Bloemkampklooster kon verder worden aangevuld met de afsluitende zuidvleugel van het complex (zie 's-Hertogenbosch 1995/2, p. 61, afb. 1 geheel links). De meest zuidelijke muur was zeer fors en behoorde duidelijk tot de eerste opzet van het klooster in 1459. De andere muren waren lichter van constructie en zijn in de tweede helft van de zestiende eeuw gebouwd, waarbij vermoedelijk een oudere fase is vervangen.
Afb. 1. De gemetselde kuip met onbekende functie. Op de voorgrond is te zien dat hij aanvankelijk groter is geweest. Vermoedelijk beschadigd door vorstwerking is er een nieuwe muur ingezet, waarbij hij iets kleiner werd. Links van de rechte muur is de zuidelijke kloostervleugel, rechts daarvan de binnenplaats van het klooster.
Het kloostercomplex kreeg toen de vorm die ons in de plattegrond van 1707 is overgeleverd. Een verrassende en intrigerende vondst werd gedaan op de binnenplaats van het klooster. In de zeventiende eeuw was er in de grond en tegen de fundering van één van de gebouwen een halfronde kuip gemetseld met een lengte van 5 1/2 meter en een breedte van 3 meter (afb. 1). De kuip had geen gemetselde bodem, maar de ondergrond was met een laagje specie toch waterdicht gemaakt. Ook de wanden waren binnenin afgesmeerd. Het is onbekend of deze constructie overdekt geweest is, maar gezien de dunne halfsteens muurtjes kan er hoogstens sprake zijn geweest van een houten afdak. Een later toegevoegd dwarsmuurtje verdeelde de kuip in twee gelijke helften. De diepte was circa 1 meter, maar oorspronkelijk lag de bodem 1.20 meter onder het maaiveld. De functie van deze kuip is onbekend. Gezien de min of meer waterdichte afwerking is hij bedoeld geweest voor vloeistof. De wanden en de bodem waren bedekt met een witte aanslag. Hiervan zijn monsters genomen voor een analyse. Omdat kloosters zich voor hun levensonderhoud vaak bezig hielden met textielnijverheid, zou men kunnen denken aan een bak waarin de geweven stoffen werden gewassen of geverfd of zelfs gevold (het verhogen van de kwaliteit van het laken in een bad van warm water, volaarde, urine en soms zeep). Ook | 92 |
kan men denken aan het brouwen van bier. Bij de bouw van de Tolbrugkazerne was er sprake van nieuwbouw op de plaats van een brouwhuys. Bijzonder verrassend was de vondst van een volkomen identieke kuip, nu echter half zo groot, bij het onlangs uitgevoerde onderzoek van het Fraterhujs aan de Zuid Willemsvaart. Mogelijk kunnen schriftelijke bronnen en de analyse van de genoemde aanslag duidelijkheid verschaffen over de functie. Na de sluiting van het klooster in 1685 is de kuip benut om er de inhoud van beerputten in te dumpen. Ook op het gebied van ambacht en nijverheid hebben wij waardevolle informatie verkregen. Ten zuiden van het klooster werden namelijk de restanten van een pottenbakkerij aangetroffen. Het betrof een twaalftal afvalkuilen met voor het merendeel misbaksels en tevens een grote sterk oranje ingebrande plek waar de oven gestaan had. Hoewel deze volledig was weggebroken, was door de specifieke wijze waarop de ondergrond was ingebrand duidelijk dat het een oven van het staande type was geweest. Hierbij bevindt zich het te bakken aardewerk op roosters boven het vuur dat vanuit een iets lager gelegen stookkuil wordt onderhouden. Die kuil lag bij deze oven aan de westzijde, goed herkenbaar aan zijn pikzwarte houtskoolrijke vulling. De datering van deze pottenbakkerij is eerste helft van de vijftiende eeuw en het archeologish onderzoek geeft aanleiding te denken dat er op het moment van de bouw van het klooster in 1459 een einde komt aan de pottenbakkerij, wat met het oog op brandgevaar voor het nabijgelegen klooster voor de hand ligt. De in 1984 opgegraven pottenbakkersoven bij de voormalige St. Pieterskerk heeft langer gefunctioneerd, tot ongeveer 1475, maar deze lag dan ook op grotere afstand van het klooster. Het belang van de vondst van een oven en het bijbehorende afval ligt in het inzicht dat we krijgen in de plaatselijke produktie van aardewerk en de toegepaste vormen. Vormen die specifiek aan een bepaalde stad kunnen worden gekoppeld, kunnen een beeld geven van handelsrelaties in de Middeleeuwen. Ook sociaal-economische patronen kunnen aan de hand van dit algemene gebruiksgoed worden onderkend. Dergelijke vragen kunnen echter pas worden beantwoord na het zeer tijdrovende proces van puzzelen en reconstrueren. Zoals al eerder vermeld is het gebied rond de Tolbrugstraat lang gebruikt om afval te dumpen. Bij dit onderzoek zijn we een aantal malen gestuit op een bijzondere vorm hiervan, namelijk de begraving van complete dieren als paarden en koeien (afb. 2).
Afb. 2
Eén van de begraven paarden, uit de tweede helft van de vijftiende eeuw. Het betreft hier een hengst van een jaar of 15 die met een schofthoogte van ongeveer 1.60m voor die tijd vrij groot was (mededeling van Theo de Jong). We troffen zelfs een kuil aan met drie honden. Uit het feit dat de dieren met een volledig skelet werden | 93 |
aangetroffen, kan worden geconcludeerd dat ze niet voor consumptie geschikt werden geacht, waarschijnlijk als gevolg van ziekte. In enkele gevallen kon worden vastgesteld dat ze wel waren gevild. De dieren zijn steeds begraven in perioden dat het terrein braak lag, zowel voorafgaand aan de pottenbakkerij als na beëindiging er van. De eerste fase van het archeologisch onderzoek is hiermee afgerond. Inmiddels wordt de 'parkeerkuil' onderzocht, wat tot 1 november zal duren. | 94 |